Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Want God, Die [11]gezegd heeft, dat het licht uit de duisternis zou schijnen, is Degene, Die [12]in onze harten [13]geschenen heeft, om [te geven] verlichting der kennis der heerlijkheid Gods [14]in het aangezicht van Jezus Christus. 11. Dat is, bevolen heeft, namelijk in het begin der schepping, wanneer de duisternis de aarde bedekte; Gen.1:3. 12. Namelijk die ook duister en onwetend van nature waren. Hij spreekt hier inzonderheid van de apostelen, door wie dit licht daarna moest verbreid worden onder alle volken. 13. Namelijk door Zijn Heiligen Geest. 14. Dat is, de heerlijkheid Gods, die in het aanschijn van Mozes blonk en van hem werd bedekt, schijnt nu veel heerlijker in het aanschijn van Christus, en wordt van ons niet bedekt, maar ongedekt voorgesteld voor allen, om dezelven daardoor te verlichten.